Nieuwsbrief 16
Geplaatst: 23 jan 2025, 21:35
Nieuwsbrief 16 met 4 pareltjes van het forum
Sneeuwgors – Plecthrophenax nivalis
De sneeuwgors is een wit met zwart en lichtbruin getinte mooi getekende zangvogel met een
lichaamslengte van 17 - 19 cm uit de familie van de Calcariidae.

Foto: Paul Dirksen
Herkenning
In de zomer zijn de vrouwtjes wit met enige bruine tekening op de kop, zijhals en rug.
De mannetjes zijn dan wit met een zwarte, rug, mantel, schouderveren, vleugelpunt en binnenstaart.
In de winter zien ze er beide bijna hetzelfde uit. Ze zijn dan wit met op de kop, zijborst, rug en mantel
rossig tot geelbruin met zwarte strepen. De bovenvleugels zijn dan wit met zwarte uiteinden.
Geluid
De roep die het meest wordt gehoord is de kanarieachtige roller. In een groep tijden de vlucht maken
ze een helder fluitend “tjieoe” geluid en geregeld een irritatieroepje.
Hun zang is kort en hees gekwetter dat doet denken aan de roep van een veldleeuwerik.

Foto: Johan Quinten
Leefwijze en voortplanting
Het voedsel bestaat uit zaden en insecten.
In de korte zomerperiode broeden ze in het poolgebied meestal éénmalig maar bij uitzondering twee
keer. Het legsel bestaat uit 6 tot 8 eieren. De jongen krijgen alleen insecten te eten.
Verspreiding en leefgebied
Ze leven in kale rotsige en schaars begroeide toendra’s langs de Noordelijke IJszee, Noord-Amerika,
Scandinavië en in de bergen van Schotland.
De vaste overwinteringsgebieden in de winter van de sneeuwgorzen zijn de steppen van Oost-Europa
en Noord-Amerika.
Ook langs de Nederlandse en Belgische kust en in het Oostelijk Waddengebied kunnen grote groepen
sneeuwgorzen worden gezien om te overwinteren
Bronvermelding: Wikipedia en de Vogelbescherming
Gewone vlinderdoder – Lestica subterranea
De gewone vlinderdoder is een vliesvleugelig insect uit de familie van de graafwespen.
Herkenning
Het is een zwarte middelgrote wesp met een gele tekening op het achterlijf en borststuk maar minder
uitgebreid dan bij de andere soorten graafwespen. De poten zijn grotendeels roodbruin.
Lengte mannetje, 8,5 – 11 cm en het vrouwtje 9 – 12 cm

Foto: Paul Kersten
Levenswijze
Ze komen voor op warme zand- en gemengde gronden, vooral in bosranden, lichte eiken-,
dennenbossen en heide.
Vliegtijd van half mei tot begin september.
Voortplanting
Ze planten zich elk jaar voort en maken hun nesten in zandgrond in de volle zon.
Deze wesp doet zijn naam wel eer aan omdat hij een nestgang maakt, graaft tot 20 cm lang met
daaraan twee tot elf zijgangen van wel vier tot elf centimeter, die allemaal eindigen in één cel.
Elke cel wordt bevoorraad met acht tot tien kleine vlinders.

Foto: Rob Belterman
Verspreiding
Ze komen wijdt verspreid in Europa voor, zijn in Scandinavië zeldzamer en ontbreken op de Britse
eilanden. De verspreiding naar Oost-Europa loopt door t/m Oost-Azië.
In Nederland zijn ze op de binnenlandse zandgronden vrij algemeen maar zeldzaam in de kuststreek
en op de Waddeneilanden.
Bronvermelding: EIS – Kenniscentrum Insecten en Wikipedia
Tijgerslak – Limax maximus
Het zijn slanke naaktslakken, met een opvallend tijgermotief op hun lichaam, uit de familie van de
aardslakken. Ze worden ook wel grote aardslakken of grote raspschelpen genoemd.

Foto: Bert de Ruiter
Kenmerken
De voorste helft van hun lichaam, het mantelschild, is grijs tot bruin met donkerbruine of zwarte
vlekken. De karakteristieke donkerbruine tot zwarte strepen zitten op de achterzijde van hun lichaam,
die eindigt in een punt.
De tekeningen verschillen per dier en kunnen zelfs ontbreken. De ademopening zit in het midden
achter het mantelschild en is donker gevlekt.
Ze hebben een grijswitte ‘voetzool’ die in drie banden is verdeeld.
Ze worden 15 tot 20 cm lang, worden twee tot drie jaar oud en zijn één van de grootste naaktslakken
soorten in Europa.
Schelpkenmerken
De tijgerslak heeft geen uitwendige schelp. Deze bevind zich inwendig (rudimentair) onder het
mantelschild en bestaat uit een ovaal kalkplaatje, ook wel ‘schildje’ genoemd en bestaat uit
calcitische kalk en kan als fossiel bewaard blijven.
Leefwijze
Het is een alleseter (omnivoor) die grote hoeveelheden voedsel eet tevens zijn het belangrijke
opruimers. Ze eten planten, honden- en kattenvoer, paddenstoelen, voorraden in kelders en zelfs andere
naaktslakken, tuinafval, dorre planten, en aas staan op het menu.
Zelden groeit een populatie tijgerslakken uit tot een plaag.
Voortplanting
Bijna alle landslakken zijn hemafrodiet, man en vrouw tegelijk, het liefdesspel van tijgerslakken is
acrobatisch te noemen. In de zomer zoeken ze elkaar op, besnuffelen en proeven de feromonen in elkaars slijm die hun wat
‘vertellen’ over de vruchtbaarheid van de ander.
Daarna gaan ze op zoek naar een tak of overhangende muur, strengelen zich in elkaar waarbij ze zich aan een taaie slijmdraad van 40 cm naar beneden laten zakken.
Kwetsbaar samen hangend aan hun slijmdraad gaan ze over tot de bevruchting waarbij bij beide de
penissen achter hun kop vandaan komen en in elkaar draaien en zo samen vormen ze een blauwwitte
wolk van 5 cm lang. Ze wisselen zo spermatoforen, kleine pakketjes met sperma, met elkaar uit.
Dit kunnen ze samen uren lang volhouden, wanneer beide voldaan zijn gaan ze ieder weer hun eigen
weg waarbij één van beide de slijmdraad opeet.
De ontwikkeling van de eitjes in de slak begint en na enkele weken gaan ze op zoek naar een vochtige
plaats om ongeveer 200 grote doorschijnende eitjes te leggen van maximaal een halve cm groot.
Na enkele weken komen er piepkleine, bleek witte slakjes uit ondergrondse kuiltjes tevoorschijn.
Na weer enkele weken krijgen ze al hun karakteristieke stippenpatroon.
Voorkomen
Ze zijn te vinden in bossen en andere dichtbegroeide plaatsen. Bij droog weer verschuilen ze zich
onder stenen en andere objecten.
Het lichaam van alle slakken bestaat voor 90 procent uit water waardoor ze niet tegen de vrieskou
kunnen en zullen sterven
Ze overwinteren op warme plekken zoals holle bomen, serres, composthopen, garages en natuurlijke plekken waar ze in grote groepen kunnen voorkomen.
Bronvermelding: Onzenatuur.be en Wikipedia
Scherphoekvedermot – Amblyptilia acanthadactyla
Het is een vlinder uit de familie van de vedermotten.
Kenmerken
De vleugels hebben, net als bij alle vedermotten, een veerachtige vertakking, daar verwijst de
soortnaam Veder ook naar. De term scherphoek verwijst naar de sterke gepunte zwarte vlek op de
voorrand van de vleugels.

Foto: Mike van de Weg
Levenswijze
De volwassen (adult) exemplaren vliegen voornamelijk In de schemering maar overdag kunnen ze makkelijk worden opgejaagd.
Ze komen af op licht en kunnen daardoor zowel buiten- als binnenshuis worden gezien.
Ze overwinteren en men denkt dat dit in groepen is, bijvoorbeeld aan de onderkant van bloemenstengels, dit doen ze omdat de overlevingskans dan groter is.
Ze zijn zeer polyfaag op lage planten o.a. op munt, salie, ogentroost, valse salie, struikheide en
verschillende soorten ooievaarsbek.
Voortplanting
De planten waar de eieren op worden afgezet, de z.g. waardplanten zijn o.a. bosandoorn, geel
stalkruid, kruipend stalkruid, kattedoorn, zilverdistel, kattenkruid, harig knoopkruid, steentijm en rode
zonnehoed.
De eieren worden net onder de bloem of op de bladeren afgezet, na zes tot acht dagen komen deze
uit. De rupsen leven van bloemen, jonge bladeren en in zaden.
De verpopping vind plaats aan de onderzijde van bladeren en tegen oude bloemresten.
Tussen april en augustus zijn er kleine overlappende generaties.
Voorkomen
In Nederland is het een vrij algemene vlinder en in Belgié een zeldzame soort.
Verder komen ze voor in het Palearctisch gebied. In de biogeografie is dit een aaneengesloten landmassa met dicht bij de
kust liggende eilanden.
Grofweg gezegd zijn dit, geheel Europa, Noord-Afrika tot aan Japan, het Midden-Oosten en Noord-,
Centraal- en Oost Azië. Groot-Brittannië, Japan, de Sahara en de Himalaya.
Het is een van de ecozones gehanteerd door het Wereld Natuur Fonds.
Bronvermelding Wikipedia en Microlepidoptera.nl
Met dank aan onze moderator, Ingrid, voor de samenstelling van de nieuwsbrief
Sneeuwgors – Plecthrophenax nivalis
De sneeuwgors is een wit met zwart en lichtbruin getinte mooi getekende zangvogel met een
lichaamslengte van 17 - 19 cm uit de familie van de Calcariidae.

Foto: Paul Dirksen
Herkenning
In de zomer zijn de vrouwtjes wit met enige bruine tekening op de kop, zijhals en rug.
De mannetjes zijn dan wit met een zwarte, rug, mantel, schouderveren, vleugelpunt en binnenstaart.
In de winter zien ze er beide bijna hetzelfde uit. Ze zijn dan wit met op de kop, zijborst, rug en mantel
rossig tot geelbruin met zwarte strepen. De bovenvleugels zijn dan wit met zwarte uiteinden.
Geluid
De roep die het meest wordt gehoord is de kanarieachtige roller. In een groep tijden de vlucht maken
ze een helder fluitend “tjieoe” geluid en geregeld een irritatieroepje.
Hun zang is kort en hees gekwetter dat doet denken aan de roep van een veldleeuwerik.

Foto: Johan Quinten
Leefwijze en voortplanting
Het voedsel bestaat uit zaden en insecten.
In de korte zomerperiode broeden ze in het poolgebied meestal éénmalig maar bij uitzondering twee
keer. Het legsel bestaat uit 6 tot 8 eieren. De jongen krijgen alleen insecten te eten.
Verspreiding en leefgebied
Ze leven in kale rotsige en schaars begroeide toendra’s langs de Noordelijke IJszee, Noord-Amerika,
Scandinavië en in de bergen van Schotland.
De vaste overwinteringsgebieden in de winter van de sneeuwgorzen zijn de steppen van Oost-Europa
en Noord-Amerika.
Ook langs de Nederlandse en Belgische kust en in het Oostelijk Waddengebied kunnen grote groepen
sneeuwgorzen worden gezien om te overwinteren
Bronvermelding: Wikipedia en de Vogelbescherming
Gewone vlinderdoder – Lestica subterranea
De gewone vlinderdoder is een vliesvleugelig insect uit de familie van de graafwespen.
Herkenning
Het is een zwarte middelgrote wesp met een gele tekening op het achterlijf en borststuk maar minder
uitgebreid dan bij de andere soorten graafwespen. De poten zijn grotendeels roodbruin.
Lengte mannetje, 8,5 – 11 cm en het vrouwtje 9 – 12 cm

Foto: Paul Kersten
Levenswijze
Ze komen voor op warme zand- en gemengde gronden, vooral in bosranden, lichte eiken-,
dennenbossen en heide.
Vliegtijd van half mei tot begin september.
Voortplanting
Ze planten zich elk jaar voort en maken hun nesten in zandgrond in de volle zon.
Deze wesp doet zijn naam wel eer aan omdat hij een nestgang maakt, graaft tot 20 cm lang met
daaraan twee tot elf zijgangen van wel vier tot elf centimeter, die allemaal eindigen in één cel.
Elke cel wordt bevoorraad met acht tot tien kleine vlinders.

Foto: Rob Belterman
Verspreiding
Ze komen wijdt verspreid in Europa voor, zijn in Scandinavië zeldzamer en ontbreken op de Britse
eilanden. De verspreiding naar Oost-Europa loopt door t/m Oost-Azië.
In Nederland zijn ze op de binnenlandse zandgronden vrij algemeen maar zeldzaam in de kuststreek
en op de Waddeneilanden.
Bronvermelding: EIS – Kenniscentrum Insecten en Wikipedia
Tijgerslak – Limax maximus
Het zijn slanke naaktslakken, met een opvallend tijgermotief op hun lichaam, uit de familie van de
aardslakken. Ze worden ook wel grote aardslakken of grote raspschelpen genoemd.

Foto: Bert de Ruiter
Kenmerken
De voorste helft van hun lichaam, het mantelschild, is grijs tot bruin met donkerbruine of zwarte
vlekken. De karakteristieke donkerbruine tot zwarte strepen zitten op de achterzijde van hun lichaam,
die eindigt in een punt.
De tekeningen verschillen per dier en kunnen zelfs ontbreken. De ademopening zit in het midden
achter het mantelschild en is donker gevlekt.
Ze hebben een grijswitte ‘voetzool’ die in drie banden is verdeeld.
Ze worden 15 tot 20 cm lang, worden twee tot drie jaar oud en zijn één van de grootste naaktslakken
soorten in Europa.
Schelpkenmerken
De tijgerslak heeft geen uitwendige schelp. Deze bevind zich inwendig (rudimentair) onder het
mantelschild en bestaat uit een ovaal kalkplaatje, ook wel ‘schildje’ genoemd en bestaat uit
calcitische kalk en kan als fossiel bewaard blijven.
Leefwijze
Het is een alleseter (omnivoor) die grote hoeveelheden voedsel eet tevens zijn het belangrijke
opruimers. Ze eten planten, honden- en kattenvoer, paddenstoelen, voorraden in kelders en zelfs andere
naaktslakken, tuinafval, dorre planten, en aas staan op het menu.
Zelden groeit een populatie tijgerslakken uit tot een plaag.
Voortplanting
Bijna alle landslakken zijn hemafrodiet, man en vrouw tegelijk, het liefdesspel van tijgerslakken is
acrobatisch te noemen. In de zomer zoeken ze elkaar op, besnuffelen en proeven de feromonen in elkaars slijm die hun wat
‘vertellen’ over de vruchtbaarheid van de ander.
Daarna gaan ze op zoek naar een tak of overhangende muur, strengelen zich in elkaar waarbij ze zich aan een taaie slijmdraad van 40 cm naar beneden laten zakken.
Kwetsbaar samen hangend aan hun slijmdraad gaan ze over tot de bevruchting waarbij bij beide de
penissen achter hun kop vandaan komen en in elkaar draaien en zo samen vormen ze een blauwwitte
wolk van 5 cm lang. Ze wisselen zo spermatoforen, kleine pakketjes met sperma, met elkaar uit.
Dit kunnen ze samen uren lang volhouden, wanneer beide voldaan zijn gaan ze ieder weer hun eigen
weg waarbij één van beide de slijmdraad opeet.
De ontwikkeling van de eitjes in de slak begint en na enkele weken gaan ze op zoek naar een vochtige
plaats om ongeveer 200 grote doorschijnende eitjes te leggen van maximaal een halve cm groot.
Na enkele weken komen er piepkleine, bleek witte slakjes uit ondergrondse kuiltjes tevoorschijn.
Na weer enkele weken krijgen ze al hun karakteristieke stippenpatroon.
Voorkomen
Ze zijn te vinden in bossen en andere dichtbegroeide plaatsen. Bij droog weer verschuilen ze zich
onder stenen en andere objecten.
Het lichaam van alle slakken bestaat voor 90 procent uit water waardoor ze niet tegen de vrieskou
kunnen en zullen sterven
Ze overwinteren op warme plekken zoals holle bomen, serres, composthopen, garages en natuurlijke plekken waar ze in grote groepen kunnen voorkomen.
Bronvermelding: Onzenatuur.be en Wikipedia
Scherphoekvedermot – Amblyptilia acanthadactyla
Het is een vlinder uit de familie van de vedermotten.
Kenmerken
De vleugels hebben, net als bij alle vedermotten, een veerachtige vertakking, daar verwijst de
soortnaam Veder ook naar. De term scherphoek verwijst naar de sterke gepunte zwarte vlek op de
voorrand van de vleugels.

Foto: Mike van de Weg
Levenswijze
De volwassen (adult) exemplaren vliegen voornamelijk In de schemering maar overdag kunnen ze makkelijk worden opgejaagd.
Ze komen af op licht en kunnen daardoor zowel buiten- als binnenshuis worden gezien.
Ze overwinteren en men denkt dat dit in groepen is, bijvoorbeeld aan de onderkant van bloemenstengels, dit doen ze omdat de overlevingskans dan groter is.
Ze zijn zeer polyfaag op lage planten o.a. op munt, salie, ogentroost, valse salie, struikheide en
verschillende soorten ooievaarsbek.
Voortplanting
De planten waar de eieren op worden afgezet, de z.g. waardplanten zijn o.a. bosandoorn, geel
stalkruid, kruipend stalkruid, kattedoorn, zilverdistel, kattenkruid, harig knoopkruid, steentijm en rode
zonnehoed.
De eieren worden net onder de bloem of op de bladeren afgezet, na zes tot acht dagen komen deze
uit. De rupsen leven van bloemen, jonge bladeren en in zaden.
De verpopping vind plaats aan de onderzijde van bladeren en tegen oude bloemresten.
Tussen april en augustus zijn er kleine overlappende generaties.
Voorkomen
In Nederland is het een vrij algemene vlinder en in Belgié een zeldzame soort.
Verder komen ze voor in het Palearctisch gebied. In de biogeografie is dit een aaneengesloten landmassa met dicht bij de
kust liggende eilanden.
Grofweg gezegd zijn dit, geheel Europa, Noord-Afrika tot aan Japan, het Midden-Oosten en Noord-,
Centraal- en Oost Azië. Groot-Brittannië, Japan, de Sahara en de Himalaya.
Het is een van de ecozones gehanteerd door het Wereld Natuur Fonds.
Bronvermelding Wikipedia en Microlepidoptera.nl
Met dank aan onze moderator, Ingrid, voor de samenstelling van de nieuwsbrief